Is rechts het nieuwe links?
De jaren zestig en zeventig waren mijn vormende jaren. De jaren waarin ik voortdurend naar muziek luisterde. Ik zong op straat en mijn gedachten dansten. Het waren de jaren waarin ik mijn opinies vormde, nieuwe relaties aanging en beslissende keuzes maakte. Geen muziek kan op tegen de muziek uit je vormende jaren. Dat is grondig uitgezocht en geldt, naar ik begrijp, voor alle generaties, telkens weer. Mijn dochter (19), die heel haar ‘leeftijd’ overbrugt met muziek die ik geen naam kan geven, zal hetzelfde overkomen. Als ik haar dat zeg, verstaat ze me niet omdat zij haar earphones alleen bij uitzondering uitdoet. Die uitzondering ben ik maar zelden. Dan blijft er weinig over dan te mijmeren. Je had vroeger vanzelfsprekend links, zoals je nu voor de hand liggend rechts hebt. Het-moetmaar- eens-gezegd-rechts. De schaamte voorbij. Gewoon zeggen wat je denkt. Ruimte geven aan de hufter in je.
Give war a chance. Wie je toen niet hoorde, hoorde bij de zwijgende meerderheid. Dat waren mensen die te laf of te verstandig waren: categorieën die elkaar allerminst uitsluiten, weet ik nu. Kleinburgers die de stilte bewaarden voor de storm. Volgens optimistische vrienden (ik heb geen andere) keert het tij binnenkort en is dit een fase ‘die misschien wel nodig is’. Ik-benhet- niet-met-alles-wat-hij-zegt-eens-vrienden. Die vrienden. Misschien is dit wat gaande is: maatschappelijke levertraan, die weerbaar maakt voor barre tijden. Iets wat past in een reeks van termen: de crisis als kans, de achterkant van het gelijk, een onderbreking van een structurele trend, van de zachte krachten die winnen op het eind. Op het eind. Het zijn bewoordingen die de dingen hun plaats geven en de dreiging moeten wegnemen. Het zal overgaan: je moet er boven staan, je eigen plan trekken, je niet uit het veld laten slaan, je eigen koers varen. Fluiten in het donker, noemde Carmiggelt dat, maar wie kent hem nog? Een vriend. Ik kom uit een milieu waarin de zachte krachten zouden winnen op het eind. Volgens mijn realistische vrienden (ik heb geen andere) ‘gaan wij dat niet meer meemaken’: zachte krachten genoeg, maar van winnen komt het niet. Zachte krachten verliezen keer op keer. Van harde krachten, beste vriend.
En wij? Jongens, maar aardige jongens, hebben inmiddels onze schaapjes op het droge. Wij hebben onze staanplaatsen verruild voor zitplaatsen. De pensioenjaren gaan tellen. We leven in een tijd waarin rechts de agenda bepaalt. De issues die ooit door links werden gezet, verbleken en ruiken muf, ook als je een zitplaats aan de linkerzijde hebt. Internationale solidariteit, verkleining van inkomensverschillen en het draagkrachtbeginsel maken plaats voor eigen verantwoordelijkheid, strengere straffen, het sluiten van grenzen en trekken van strepen. We houden onze naasten scherp in de gaten. We stellen alles en iedereen onder toezicht. Make war, not love.
Zou het nieuwe rechts misschien hetzelfde zijn als het oude links in mijn vormende jaren? Zoals autoverkopers ‘wit’ het nieuwe zwart noemen? Is rechts inderdaad het nieuwe links? Is het een uiting van cultureel onbehagen, maar nu van de andere zijde? Is het een opstand tegen het ‘establishment’, de gevestigde orde?
Wie de simpele teksten leest en vreemde haardracht van sommige nieuwe politici beschouwt, raakt verward door dat vermoeden. Waar wij het Maagdenhuis bezetten en evenementen organiseerden op het Spui, bezetten zij het parlement, bepalen de samenlevingsagenda en gedogen zij (het staat er echt) het kabinet. Vakwerk, noemt een vriend dat. ‘Wel vakwerk.’ Het draaide ooit om ons. En dan… zie ik het. Geert Wilders is een geblondeerde Roel van Duin. Een verbeterde versie die op de smalle schouders van zijn bebaarde voorganger is gaan staan. Waardoor, volgens mijn vrolijke vrienden (ik wil graag andere) nog maar één – heldere, maar onverteerbare – conclusie mogelijk is: ‘De zaak is hopeloos, maar niet ernstig.’
Leave a Reply